Bijstandsuitkering bezwaar maken tips
Lees onze tips als u zelf bezwaar wilt maken over uw bijstandsuitkering tegen de gemeente. U heeft geen advocaat nodig om een bezwaarschrift bij de gemeente in te dienen tegen een bijstandsbesluit waarin uw uitkering is stopgezet of uw aanvraag voor bijstand is afgewezen. Het is wel verstandig om u juridisch goed te informeren over de gronden die u in uw bezwaar tegen de gemeente dient op te nemen. Leg daarom contact met Sociaal Verhaal zodra u een besluit van de gemeente over uw bijstandsuitkering heeft ontvangen waartegen u bezwaar wilt maken. Wij geven u tips wat u in uw bezwaarschrift kunt zetten. Hierdoor vergroot u de kans dat uw bezwaar tegen de gemeente gegrond wordt verklaard en u recht heeft op een bijstandsuitkering. Omdat er verschillende onderwerpen zijn waarmee u – afhankelijk van uw persoonlijke situatie – rekening moet houden bij bezwaar tegen de gemeente, zullen wij per bezwaargrond tips geven.
Tip één – Voorliggende voorziening Participatiewet
U heeft geen recht op bijstand op grond van de Participatiewet als er een ‘voorliggende voorziening’ is waarmee u in uw levensonderhoud kunt voorzien of van waaruit u noodzakelijke kosten waarvoor u bijzondere bijstand heeft aangevraagd, kunt betalen. Dit betekent dat de gemeente uw aanvraag bijstandsuitkering of bijzondere bijstand mag afwijzen indien u op een andere wijze in de noodzakelijke kosten van uw bestaan kunt voorzien. De gemeente legt het begrip ‘voorliggende voorziening’ ruim uit. Heeft u bijvoorbeeld de jaren vóór uw aanvraag bijstand geen officieel inkomen gehad maar wél zonder uitkering kunnen leven, dan moet u bij uw aanvraag bijstandsuitkering aantonen waarom u nu opeens niet meer in de noodzakelijke kosten van uw bestaan kunt voorzien. Lukt u dit niet overtuigend en wordt uw aanvraag voor bijstand afgewezen, doe in uw bezwaarschrift een beroep op artikel 16 lid 1 van de Participatiewet: ‘Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden (…), bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.’ Geef hierbij duidelijk aan welke bijzondere omstandigheden van uw persoon of gezin maken dat er zeer dringende redenen zijn om, in afwijking van de hoofdregel van de Participatiewet (geen uitkering indien voorliggende voorziening), u toch een bijstandsuitkering of bijzondere bijstand toe te kennen. In de praktijk moet het gaan om bijvoorbeeld een acute noodsituatie, waarbij gezondheidsredenen die levensbedreigend zijn of tot invaliditeit kunnen leiden, een rol spelen. Een ander voorbeeld is de situatie dat een minderjarige, voor wie zijn ouders of voogd als ‘voorliggende voorziening’ zijn aan te merken, plotseling dringend uit huis moet en de minderjarige nog niet via de Jeugdwet opgevangen kan worden. In een dergelijk geval kan de gemeente besluiten om hem tijdelijk een bijstandsuitkering toe te kennen om in de noodzakelijke kosten van zijn bestaan te kunnen voorzien. Voor vreemdelingen en uitgeprocedeerde asielzoekers die onrechtmatig in Nederland verblijven geldt artikel 16 lid 1 Participatiewet niet.
Neem met Sociaal Verhaal contact op als uw bijstandsuitkering is afgewezen omdat er volgens de gemeente een ‘voorliggende voorziening’ aanwezig is. Misschien kunt u in uw geval een beroep doen op de uitzonderingsregeling in de Participatiewet dat er sprake is van een zeer dringende reden voor bijstand. U heeft zes weken de tijd om een goed onderbouwd bezwaarschrift in te dienen.
Tip twee – Verblijf in inrichting of onzelfstandige woning
Wanneer u in een inrichting verblijft of in een onzelfstandige woning staat ingeschreven, dan heeft dit invloed op het vaststellen van uw recht op bijstand door de gemeente. Ook de hoogte van uw bijstandsuitkering kan verlaagd worden in het geval dat de gemeente uw woonadres aanmerkt als een inrichting of onzelfstandige woonruimte. Een inrichting is volgens artikel 23 van de Participatiewet aan te merken als ‘een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op de verpleging of verzorging van aldaar verblijvende hulpbehoevenden.’ Wordt uw woonvorm door de gemeente (ten onrechte) als een inrichting of instelling aangemerkt, dan zal de gemeente uw bijstandsuitkering verlagen of stopzetten, omdat u (gedeeltelijk) gebruik maakt van een ‘voorliggende voorziening’ en er geen noodzaak is om u een (volledige) uitkering voor uw levensonderhoud toe te kennen. Verblijft u in een ‘blijf van mijn lijfhuis’, maakt u beperkt gebruik van ‘begeleid wonen’, of verblijft u in de tijdelijke passanten-opvang van het Leger des Heils, dan bestaat de kans dat de gemeente ten onrechte uw bijstandsuitkering heeft verlaagd of stopgezet. Vermeld in uw bezwaarschrift duidelijk dat uw woonworm niet aan de definitie van artikel 23 Participatiewet voldoet en dat de gemeente ten onrechte uw bijstandsuitkering heeft gekort of heeft afgewezen.
Dit zelfde kan gebeuren als de gemeente uw woonadres (ten onrechte) als onzelfstandige woning aanmerkt. De Participatiewet geeft geen definitie van een ‘woning’. In de Wet op de huurtoeslag wordt onder een woning verstaan ‘een woning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen wordt gedeeld.’ Met een ‘eigen toegang’ wordt bedoeld dat u uw woning kunt bereiken zonder dat u daarvoor afhankelijk bent van of toestemming moet vragen aan anderen om uw woning te kunnen bereiken. Huurt u bij iemand in zijn huis een woonruimte, dan bent u afhankelijk van de hoofdbewoner om uw woonruimte te bereiken. Er is dan geen sprake van een onzelfstandige woonruimte en de gemeente kan uw bijstandsuitkering stopzetten of korten op grond van de kostendelersnorm. En deelt u bijvoorbeeld de douche met anderen, dan is uw woonruimte niet aan te merken als een onzelfstandige woning. In geval van een stacaravan, waarin een aantal elementaire voorzieningen ontbreken, geldt hetzelfde. Dit heeft gevolgen voor uw bijstandsuitkering. Heeft de gemeente in het bijstandsbesluit uw woonadres ten onrechte niet als een zelfstandige woning aangeduid, voer dan in uw bezwaar zoveel mogelijk feitelijkheden aan, waaruit de gemeente kan afleiden dat er wél sprake is van een zelfstandige woning. Als uw bezwaar gegrond wordt verklaard, kunt u recht hebben op een volledige bijstandsuitkering.
Tip drie – Alleenstaande of alleenstaande ouder
Volgens de Participatiewet is een alleenstaande ‘een ongehuwde die geen ten laste komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van een zorgbehoefte’. Een alleenstaande ouder is volgens de Participatiewet een ‘ongehuwde die de volledige zorg heeft voor ten laste komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van een zorgbehoefte.’ Met kinderen worden eigen kinderen, geadopteerde kinderen en stiefkinderen bedoeld. Als u kinderbijslag van de Sociale Verzekeringsbank ontvangt voor uw kind, dan zal de gemeente er vanuit gaan dat u een (alleenstaande) ouder bent voor de bijstand. In de meeste gevallen wordt ook een pleegkind als (inwonend) kind aangemerkt. Voor de hoogte van uw bijstandsuitkering maakt het verschil of u als ‘alleenstaande’ of als ‘alleenstaande ouder’ wordt aangemerkt. Is uw kind uit huis geplaatst of verblijft uw kind in een instelling, dan bent u voor de gemeente geen ‘alleenstaande ouder’ meer en kan uw uitkering verlaagd worden. Ook als uw minderjarig kind werkt en zoveel verdient dat hij geen recht meer heeft op kinderbijslag, wordt u niet meer als ‘alleenstaande ouder’ aangemerkt en zal de gemeente uw bijstandsuitkering verlagen. Heeft de gemeente u ten onrechte als ‘alleenstaande’ aangemerkt en heeft u feitelijk wél de financiële zorg voor een kind, schrijf duidelijk in het bezwaarschrift welke kosten aan levensonderhoud u maakt voor uw kind. Het kan zijn dat de gemeente uw bezwaarschrift op van artikel 16 lid 1 Participatiewet alsnog gegrond verklaard en u een bijstandsuitkering voor een ‘alleenstaande ouder’ toekent. Neem met ons contact op als u hulp bij bezwaar over uw bijstandsuitkering wil.
Tip vier – Kostendelende medebewoner
Veel bijstandsbesluiten van de gemeente gaan over het al dan niet toepassen van de kostendelersnorm. Indien er sprake is van een kostendelende medebewoner, dan heeft dit gevolgen voor de hoogte van uw bijstandsuitkering. Indien de gemeente niet goed op de hoogte is van uw woonsituatie en de relatie tot uw huisgenoten, dan komt het voor dat de hoogte van uw bijstandsuitkering te laag wordt vastgesteld. De kostendelersnorm is verkeerd toegepast door de gemeente. Tegen de vaststelling van de hoogte van uw bijstandsuitkering op grond van de kostendelersnorm kunt u binnen zes weken na de schriftelijke vaststelling daarvan, bezwaar maken. De Participatiewet verstaat onder een kostendelende medebewoner; ‘een persoon van 21 jaar of ouder die in dezelfde woning als de bijstandsgerechtigde zijn hoofdverblijf heeft en niet de echtgenote of levenspartner van de bijstandstrekker is’. Indien er een schriftelijke overeenkomst tussen de bijstandsgerechtigde en de andere medebewoner is afgesloten, bijvoorbeeld een huurovereenkomst of een kostgangersovereenkomst, dan is er eveneens géén sprake van een kostendelende medebewoner. De gemeente zal geen korting van de reguliere bijstandsuitkering op basis van de kostendelersnorm toepassen. Een uitzondering hierop is dat het niet mogelijk is om een huurovereenkomst of een kostgangersovereenkomst met een familielid in de eerste of tweede graad af te sluiten, bijvoorbeeld met een broer of zus, of met de ouders. De laatste uitzondering dat er geen sprake is van een kostendelende medebewoner, doet zich voor als de huisgenoot studiefinanciering ontvangt, of anderszins onderwijs of een beroepsopleiding volgt waarvoor een tegemoetkoming in de onderwijs- en schoolkosten wordt ontvangen. Deze huisgenoot dient wel jonger dan 30 jaar te zijn, of bij aanvang van de studie net dertig jaar te zijn geworden. Wil de gemeente kunnen vaststellen dat er geen sprake is van een kostendelende medebewoner in de zin van artikel 19a Participatiewet, dan dient u een schriftelijke overeenkomst (huur of kostganger) met uw huisgenoot te overleggen met daarin een commercieel maandbedrag én betalingsbewijzen waaruit blijkt dat de kostgangersvergoeding of de huur elke maand wordt betaald. En merkt de gemeente u ten onrechte toch aan als kostendelende medebewoner volgens de kostendelersnorm, neem met Sociaal Verhaal contact op voor advies.
Tip vijf – Gehuwd, ongehuwd en gezamenlijke huishouding
Wanneer is er sprake van een gezamenlijke huishouding voor de gemeente? De omstandigheid dat u gehuwd of ongehuwd bent, bepaalt niet per definitie of er al dan niet sprake is van een gezamenlijke huishouding. Met name in de rechtspraak zijn andere criteria van belang, die een rol spelen bij de vaststelling of er sprake is van een gezamenlijke huishouding volgens artikel 3 van de Participatiewet. “Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven van zorg voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding danwel anderszins.” Uit dit artikel volgt dat de bewijslast in beginsel bij de gemeente ligt om aan te tonen dat er sprake is van ‘wederzijdse zorg’ of van ‘financiële bijdrage in de kosten van de huishouding’. In de praktijk zal de gemeente hiervoor de bankafschriften van de bijstandsgerechtigde opvragen. Dit om bijvoorbeeld te zien of er door de bijstandsgerechtigde zelf kosten voor levensonderhoud (bijvoorbeeld boodschappen) worden gemaakt, danwel of er regelmatig geldoverschrijvingen door derden op de bankrekening van de bijstandstrekker plaatsvinden. Gemeenten doen daarnaast op andere manieren ‘rechtmatigheidsonderzoeken’, bijvoorbeeld middels huisbezoeken, verhoren door de sociale recherche of het ondervragen van de buren.
In de volgende situaties vindt er in de Participatiewet een ‘omkering van de bewijslast’ plaats dat er (geen) sprake is van een gezamenlijke huishouding; als men gehuwd is geweest in de periode van twee jaar voorafgaand aan de aanvraag bijstandsuitkering, of samen heeft geleefd ‘als ware men gehuwd’. Als er een kind is geboren of erkenning van het kind van de ander heeft plaatsgevonden. Als er sprake is van een samenlevingsovereenkomst of van een registratie die duidt op een gezamenlijke huishouding (bijvoorbeeld een registratie op grond van de Wet inkomstenbelasting of de Wet Studiefinanciering). In deze gevallen moet de bijstandsgerechtigde naar de gemeente aannemelijk maken dat hij ‘duurzaam gescheiden leeft’ van zijn voormalige partner. Dit is echter niet mogelijk in deze gevallen zodra er sprake is van hoofdverblijf in dezelfde woning; dan wordt de gezamenlijke huishouding verondersteld aanwezig te zijn, ongeacht de feitelijke situatie. Dit heet in de rechtspraak ‘een onweerlegbaar rechtsvermoeden’. De gemeente mag uitgaan van een gezamenlijke huishouding zonder dat de bijstandsgerechtigde dit kan weerleggen door aan te tonen dat er geen sprake is van financiële verstrengeling of wederzijdse zorg.
De discussie of er sprake is van wederzijdse zorg komt in de praktijk meestal voor in het geval dat er niet wordt samengewoond, maar de gemeente van mening is dat er feitelijk wél sprake is van een gezamenlijke huishouding. Indien een bijstandsgerechtigde een relatie heeft of de ex-partner regelmatig ‘op bezoek’ komt bij de bijstandstrekker, wil de gemeente wel eens een gezamenlijke huishouding aannemen. Het hebben van een eigen woning, een eigen hoofdverblijf, schept het uitgangspunt dat er geen sprake is van ‘samenwonen’. De Hoge Raad heeft als ijkpunt voor het begrip ‘hoofdverblijf’ geformuleerd dat als twee personen drie dagen bij de één en drie dagen bij de ander verblijven, er geen sprake is van ‘verblijven in dezelfde woning’, omdat er per saldo vier dagen per week hoofdverblijf in de eigen woning wordt gehouden. Dit betekent niet dat de omstandigheid dat de vriend of ex-partner zelf een eigen woning huurt en daar vier dagen per week verblijft, maakt dat er daardoor geen sprake kan zijn van een gezamenlijke huishouding in de zin van de Participatiewet. Andere factoren spelen een grotere rol. In de eerste plaats of er sprake is van wederzijdse zorg. Er kan wederzijdse zorg door de gemeente worden aangenomen, als er sprake is van boodschappen voor elkaar doen, samen eten of koken, huishoudelijke taken zoals wassen en strijken, onderlinge financiële transacties, samen met de kinderen weg, oppassen op de kinderen, klussen in de woning enzovoort. Het is niet noodzakelijk dat er een affectieve relatie bestaat. Tussen ex-partners of familieleden die over en weer voor elkaar zorgen, kan de gemeente eveneens de conclusie verbinden dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding. De gemeente hoeft niet ondubbelzinnig te bewijzen dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding. Het bij elkaar optellen van bepaalde feiten en gedragingen van de bijstandsgerechtigde en de partner, is voldoende om dit aannemelijk te maken.
Aan de andere kant zijn er weer uitzonderingen waarbij er géén sprake is van een gezamenlijke huishouding, terwijl dit op het eerste gezicht wel lijkt; als mensen gehuwd zijn en niet willen scheiden maar wel duurzaam gescheiden leven, is er geen sprake van een gezamenlijke huishouding en hebben beiden zelfstandig recht op een bijstandsuitkering. Of als er sprake is van een zorgbehoefte, bijvoorbeeld tussen twee zussen, waarbij één van beiden vanwege ziekte of stoornis blijvend niet in staat is een eigen huishouding te voeren omdat zij is aangewezen op intensieve zorg van anderen. Mocht u van mening zijn dat de gemeente uw huishouden ten onrechte niet als een uitzondering op de regel heeft bestempeld, neem met ons contact op om uw situatie te bespreken.