Rechtbank en Kamer voor Gerechtsdeurwaarder verbieden bankbeslag bij sociale minima

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht

Zittingsplaats Eindhoven

Zaaknummer: 5830052 \ CV EXPL 17-2917

 Vonnis van 7 september 2017

in de zaak van:

Lucia Maria Duraij h.o.d.n. Duray Financiele Zorgverlening q.q., in haar hoedanigheid van bewindvoerster over de goederen van [rechthebbende] ,

gevestigd te Nuenen,

eiseres,

gemachtigde: mr. drs. M.R.A. Rutten,

tegen:

de stichting Stichting Woonbedrijf SWS.Hhvl,

gevestigd te Eindhoven,

gedaagde,

gemachtigde: Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders.

Partijen worden hierna genoemd “Duraij” en “Woonbedrijf”.

 

1 Het verdere verloop van het geding

1.1.

Dit blijkt uit het volgende:

– het tussenvonnis van 22 juni 2017, waarbij een zitting (“comparitie van partijen”) is gelast;

– de akte uitlating van de zijde van Woonbedrijf ontvangen ter griffie op 7 augustus 2017;

– de aantekeningen van de griffier van de zitting die op 11 augustus 2017 heeft plaatsgevonden.

1.2.

Tot slot is een datum voor vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken het volgende vast.

2.2.

Op 1 juni 2016 is [rechthebbende] (hierna: [rechthebbende] ) onder bewind gesteld waarbij Duraij is benoemd als bewindvoerder. Duraij heeft een beheerrekening en een leefgeldrekening geopend op naam van [rechthebbende] en haar partner de heer [A] (hierna: [A] ).

2.3.

Bij vonnis van 16 juni 2016 is [rechthebbende] bij verstek veroordeeld tot betaling van een bedrag aan Woonbedrijf.

2.4.

Op 22 december 2016 heeft Woonbedrijf executoriaal derdenbeslag gelegd op de vorderingen en roerende zaken die de ING Bank als derdenbeslagene onder zich heeft. Er is dus beslag gelegd op de beheerrekening van de bewindvoerder en de leefgeldrekening. Op 23 december 2016 is het beslag door ING verwerkt en is het volledige saldo van € 1.177,57 en € 74,30 gereserveerd. Hierbij is geen rekening gehouden met een beslagvrije voet.

 

3 Het geschil

3.1.

Duraij vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;

– betaling van € 1.151,87 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2017;

– betaling van een bedrag van € 100,00 ter zake gevolgschade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2017;

– betaling van de buitengerechtelijke incassokosten met een hoogte van € 375,00;

– met veroordeling van Woonbedrijf in de proceskosten en nakosten vermeerderd met de wettelijke rente over de gehele proceskosten.

Duraij legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag. Het beslag is onrechtmatig gelegd. Er is geen rekening gehouden met een beslagvrije voet terwijl dit wel had gemoeten. Woonbedrijf, althans de deurwaarder, heeft op grond van art. 475g lid 1 Rv de wettelijke verplichting om bij de schuldenaar te informeren naar de bronnen van inkomsten en had zo nodig een beslagvrije voet moeten vaststellen. Daarnaast heeft de deurwaarder nagelaten om via de weg van art. 475g lid 4 Rv te informeren naar de bronnen van inkomsten bij de daartoe aangewezen instanties. Door geen rekening te houden met een beslagvrije voet waardoor het volledige banksaldo, waaronder het inkomen, door het beslag is getroffen, beschikte Duraij niet over de middelen om de vaste lasten en eten en drinken te betalen voor [rechthebbende] . Er kon geen leefgeld worden uitgekeerd, zodat er broodnood ontstond. Ook zijn er nieuwe schulden, waaronder een huurschuld, ontstaan.

Om de minimale bestaanskosten te kunnen voldoen geldt bij loonbeslag een beslagvrije voet. Bij bankbeslag is deze niet direct van toepassing wanneer het inkomen op de bankrekening is gestort. Volgens vaste jurisprudentie is er sprake van misbruik van bevoegdheid wanneer het inkomen door het bankbeslag wordt getroffen, geen andere middelen van bestaan zijn en bij de uitwinning van het beslag geen rekening wordt gehouden met de beslagvrije voet. In dit kader wordt ook verwezen naar het rapport van de Nationale Ombudsman van 25 januari 2017.

Woonbedrijf was ten tijde van de beslaglegging op de hoogte van het bewind. Op 2 en 12 januari 2017 is de deurwaarder op de hoogte gesteld van de financiële situatie van [rechthebbende] en van het feit dat er sprake was van een financiële noodsituatie.

Door het verstekvonnis op deze manier te executeren en derdenbeslag te leggen zonder te informeren naar de en rekening te houden met de beslagvrije voet is sprake van misbruik van executiebevoegdheid c.q. misbruik van recht aan de zijde van Woonbedrijf. Omdat er sprake is van een onrechtmatig gelegd beslag, zijn de bankkosten met een hoogte van

€ 100,00 aan te merken als gevolgschade.

3.2.

Woonbedrijf voert het volgende verweer. Conform de wettelijke regeling hoeft er bij het leggen van een bankbeslag geen rekening gehouden te worden met een beslagvrije voet. De Nationale Ombudsman heeft met een aantal partijen afgesproken wel een beslagvrije voet toe te passen. Dit is echter een informele afspraak. Deze geldt niet voor Woonbedrijf.

Daarnaast heeft ook de Hoge Raad besloten dat er bij bankbeslag geen beslagvrije voet van toepassing is (HR 21-05-1999, NJ 2001, 630). Er is geen sprake van een bankrekening die uitsluitend wordt gevoed door één inkomstenbron. Uit de rekeningspecificaties blijkt dat er inkomen wordt ontvangen van meerdere instanties op meerdere momenten per maand. Deze lijn wordt door de lagere rechtspraak ook gevolgd.

Op 29 september 2016 heeft Woonbedrijf verzocht om een betalingsregeling te treffen. Hierop is geen reactie ontvangen, waarna is overgegaan tot het leggen van een bankbeslag. Duraij heeft toen de mogelijkheid gehad om gegevens aan te brengen voor het berekenen van de beslagvrije voet. De verantwoordelijkheid voor het aandragen van de benodigde gegevens ligt bij Duraij, dit is vastgelegd in art. 475g Rv.

Woonbedrijf concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van Duraij in de kosten van het geding.

4 De beoordeling

4.1.

Ter zitting heeft Duraij, kort samengevat, het volgende aangevoerd. Uit de memorie van toelichting van de wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met een vereenvoudiging van de beslagvrije voet blijkt dat wordt onderkend dat de schuldenaar over een basaal inkomen moet blijven beschikken. Er wordt al een tijd een maatschappelijke discussie over dit onderwerp gevoerd. De middelen moeten proportioneel ingezet worden. Er is sprake van onrechtmatig beslag omdat men wist dat de beslagvrije voet veel hoger ligt dan het inkomen. Daarnaast is er op 22 december 2016 beslag gelegd en het is algemeen bekend wanneer de uitkering overgemaakt wordt. De datum 22 december 2016 is bewust gekozen. Er is geen sprake van meerdere inkomstenbronnen op de bankrekening. De toeslagen zijn geen inkomen maar zijn compensatiebedragen. Tevens geldt op de zorgtoeslag een beslagverbod.

Feitelijk was er sprake van een noodsituatie. Vanaf november 2016 had [rechthebbende] zelf geen inkomsten meer. Van Woonbedrijf is er nooit een brief ontvangen met betrekking tot het treffen van een betalingsregeling. Tot slot wordt aangegeven dat de grondslag van de vordering waarvoor het beslag gelegd wordt er niet toe doet.

4.2.

Ter zitting heeft Woonbedrijf, kort samengevat, het volgende aangevoerd. Woonbedrijf is niet gehouden aan de afspraken met de Nationale Ombudsman. Zij heeft in dit geval besloten om geen beslagvrije voet te hanteren omdat er hennep in het spel was. Ook in nieuwe jurisprudentie wordt verwezen naar het arrest van de Hoge Raad uit 1999, dit kan dus nog altijd als leidend gezien worden. Er was in dit geval geen sprake van een verkapt loonbeslag omdat er meerdere inkomsten binnenkomen op de rekening. Er is beslag gelegd omdat men niet tot een betalingsregeling wilde komen.

4.3.

De beoordeling van het geschil spitst zich toe op de vraag of het door Woonbedrijf op 22 december 2016 gelegde bankbeslag als onrechtmatig gezien moet worden. De kantonrechter overweegt daarom als volgt.

4.4.

Aannemelijk is, gelet op de overgelegde bankafschriften (productie 4 dagvaarding) dat het saldo op de bankrekening, dat door het beslag getroffen is, bestaat uit de Wajonguitkering van [A] , de zorgtoeslag voor [rechthebbende] en [A] , de huurtoeslag voor [rechthebbende] en [A] en bijzondere bijstand voor de kosten van de bewindvoering. Woonbedrijf heeft niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken dat [rechthebbende] over geen enkele andere bron van inkomsten beschikt, zodat tevens moet worden aangenomen dat [rechthebbende] voor de noodzakelijke kosten van haar levensonderhoud op het voornoemde inkomen is aangewezen.

4.5.

Uitgangspunt is dat, tenzij de wet of een overeenkomst anders bepaalt, een schuldeiser zijn vordering op alle goederen van de schuldenaar mag verhalen. Op dit uitgangspunt bestaan echter uitzonderingen, neergelegd in art. 475b-475g Rv. Deze beogen te waarborgen dat ook de schuldenaar die beslag op zijn inkomen moet dulden nog voldoende overhoudt voor de lopende kosten van het bestaan. Daarom dient er rekening gehouden te worden met een beslagvrije voet.

4.6.

Weliswaar verbindt de wet aan bankbeslag zoals door Woonbedrijf gelegd is, dat immers geen beslag is op vorderingen tot periodieke betaling, geen beslagvrije voet maar de kantonrechter is van oordeel dat het systeem van de beslagvrije voet op onaanvaardbare wijze kan worden doorbroken indien beslag wordt gelegd zodra een uitkering op de rekening van een schuldenaar is bijgeschreven. Aan het doel en de strekking van beslagvrije voet wordt ernstig afbreuk gedaan doordat door het beslag op die bankrekening geen geld meer ter beschikking is voor het levensonderhoud van in dit geval [rechthebbende] en [A] . Dat was voorzienbaar voor Woonbedrijf omdat zij op de hoogte was van de inkomenspositie en het tijdstip van uitkeren. Als gevolg daarvan is de financiële situatie van beiden nog meer verslechterd is en zijn er nieuwe schulden ontstaan. Aan de toepassing van de regels van de beslagvrije voet moet derhalve in dit geval de uitleg worden gegeven dat een beslag onder de bank op de rekening van de gerechtigde niet zal beklijven voor zover daarop het beslagvrije deel van de uitkering is gestort. Hetzelfde geldt wat betreft de bedragen met betrekking tot de zorgtoeslag en bijzondere bijstand.

Het verweer van Woonbedrijf waarin verwezen wordt naar HR 21-05-1999, NJ 2001, 630 helpt haar niet omdat, de toeslagen en bijzondere bijstand beperkte doelverstrekkingen zijn en niet gezien moeten worden als een bron van inkomsten zoals bedoeld door de Hoge Raad. Dat de oorzaak van de huurschuld in een hennep gerelateerde kwestie is gelegen kan aan de kern van de onderhavige problematiek niet afdoen.

4.7.

Gelet op het voorgaande kan in onderhavige zaak, mede gelet op de beslagvrije voet (productie 9 dagvaarding), het beslag op de Wajong uitkering, zorgtoeslag en bijzondere bijstand niet in stand worden gehouden omdat het als onrechtmatig gezien moet worden. Wat betreft de huurtoeslag wordt aangehaakt bij de stellingname van Duraij ter zitting dat het hierop gelegde beslag gelegd is in verband met het voldoen van een huurschuld. De vordering van Duraij zal dan ook worden toegewezen met uitzondering van een bedrag van € 315,00, de hoogte van de huurtoeslag.

4.8.

Nu door Woonbedrijf geen afzonderlijk verweer is gevoerd tegen de gevorderde gevolgschade van € 100,00 wordt deze vordering toegewezen.

4.9.

De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, omdat onvoldoende is gebleken dat de verrichte buitengerechtelijke incassowerkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.

4.10.

De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment al kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

4.11.

Woonbedrijf wordt als de (in overwegende mate) in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen nadat gedaagde partij schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand.

 

4 De beslissing

De kantonrechter:

veroordeelt Woonbedrijf om aan Duraij te betalen de som van € 936,87, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 936,87 vanaf 15 januari 2017 tot aan de dag van voldoening;

veroordeelt Woonbedrijf in de kosten van de procedure, aan de zijde van Duraij tot heden begroot op € 78,00 aan griffierecht en € 300,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast), met de wettelijke rente hierover vanaf veertien dagen nadat gedaagde partij schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand;

veroordeelt Woonbedrijf in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 75,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast), en te vermeerderen, onder de voorwaarde dat gedaagde partij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van de betekening van het vonnis en met de wettelijke rente over de nakosten vanaf 14 dagen nadat gedaagde partij schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand tot de dag der voldoening.

verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Godrie, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2017.

UITSPRAAK TUCHTRECHTER

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 7 juli 2017 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 18 oktober 2016 met zaaknummer C/13/602389 /  DW RK 16/86 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/614473 / DW RK 16/941 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

[     ],

tegen:

  1. [     ],
  2. [     ],

gerechtsdeurwaarders te [     ],

beklaagden,

gemachtigde [     ].

  1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen van 25 januari 2016, ingekomen op 28 januari 2016, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij brief van 3 maart 2016, ingekomen op 4 maart 2016, hebben de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 16 augustus 2016 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 16 augustus 2016. Bij e-mail van 29 augustus 2016 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare zitting van 26 mei 2017 alwaar klaagster en haar gemachtigde zijn verschenen. Gedaagde zijn, hoewel juist opgeroepen, niet verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 7 juli 2017.

  1. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

  1. De feiten

De kamer verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de voorzitter geen bezwaar gemaakt, zodat ook de kamer van die feiten uitgaat.

  1. De oorspronkelijke klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarders bankbeslag hebben gelegd daags na de storting van haar maandelijkse bijstandsuitkering en vervolgens te hebben nagelaten een beslagvrije voet toe te passen. Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarders daarnaast bankbeslag te hebben gelegd terwijl met klaagster een betalingsregeling was getroffen.

  1. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft allereerst overwogen dat klaagster bij vonnis is veroordeeld en vervolgens heeft nagelaten de vordering vrijwillig te voldoen. Klaagster staat op grond van artikel 3:276 BW met haar hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 435 Rv vrij om op elk moment beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klaagster.

5.2 De voorzitter heeft verder overwogen dat in beginsel geen beslagvrije voet geldt indien beslag wordt gelegd onder een bankinstelling. Onder omstandigheden kan sprake zijn van misbruik van recht, bijvoorbeeld indien bekend is dat de beslagen rekening uitsluitend uit een bron wordt gevoed waarvoor wel een beslagvrije voet geldt, maar dat dient in een procedure voor de gewone rechter te worden vastgesteld, waarbij het aan klaagster is om aannemelijk te maken dat hiervan sprake is. Het is niet aan de tuchtrechter om tot een inhoudelijke beoordeling van dit geschil over te gaan.

5.3 Als laatste heeft de voorzitter overwogen dat een betalingsregeling in zijn algemeenheid niet in de weg staat aan een beslag, aangezien het treffen van een dergelijke regeling geen garantie biedt voor de nakoming daarvan. Bovendien was de overeengekomen betalingsregeling, zoals klaagster zelf ook heeft aangevoerd, door tijdsverloop komen te vervallen.

  1. De gronden van het verzet

6.1 Klaagster is het niet eens met de beslissing van de voorzitter omdat daarin voorbij wordt gegaan aan het moment van de beslaglegging, dat wil zeggen, daags na de storting van de uitkering van klaagster. Daaruit rijst het vermoeden dat de gerechtsdeurwaarders gebruik hebben willen maken van het moment om een verkapt beslag op haar uitkering uit te voeren zonder de beslagvrije voet in acht te nemen. Klaagster stelt dat de gerechtsdeurwaarders op het niet toepassen van de beslagvrije voet tuchtrechtelijk aangesproken moeten worden.

6.2 Klaagster voert verder aan dat de betalingsregeling een overeenkomst is waar beide partijen willens en wetens voor hebben getekend. Door onvoorziene omstandigheden is het klaagster niet gelukt om twee van de vele termijnen over te maken. Klaagster acht het kwalijk dat de gerechtsdeurwaarders zonder contact op te nemen met klaagster vervolgens direct zijn overgegaan tot beslaglegging. De gerechtsdeurwaarders hebben daarmee niet te goeder trouw gehandeld en hebben de belangen van klaagster geschonden.

  1. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer is van oordeel dat de beslissing van de voorzitter ten aanzien van de klacht dat er een beslagvrije voet had moeten worden toegepast niet in stand kan blijven en dient te worden vernietigd.

7.2 Ten aanzien van de beslissing dat de betalingsregeling is komen te vervallen heeft de voorzitter de juiste maatstaf aangelegd zodat de beslissing van de voorzitter op dat onderdeel van de klacht in stand kan blijven. De in verzet aangevoerde gronden maken dit niet anders. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter op dat onderdeel van de klacht eens en het verzet dient op dat onderdeel van de klacht ongegrond te worden verklaard.

  1. De beoordeling van de klacht

8.1 De kamer stelt voorop dat de wetgever aan vorderingen tot periodieke betaling van onder meer loon en uitkeringen een beslagvrije voet heeft verbonden, teneinde te waarborgen dat de beslagene in staat blijft om tenminste nog de kosten van de primaire levensbehoeften te voldoen. Aan een vordering van een beslagene op zijn bankinstelling is geen beslagvrije voet verbonden, zodat bij een bankbeslag in beginsel geen rekening hoeft te worden gehouden met de beslagvrije voet. Onder omstandigheden kan echter sprake zijn van misbruik van recht indien beslag wordt gelegd op een bankrekening die uitsluitend door een uitkering of loon wordt gevoed, terwijl de beslagene geen ander inkomen heeft, waaruit zijn primaire levensbehoeften kunnen worden voldaan en de gerechtsdeurwaarder met die omstandigheid bekend is of moest zijn. In een dergelijk geval dient door de gerechtsdeurwaarder toch een beslagvrije voet te worden toegepast.

8.2 De kamer overweegt als volgt. Volgens klaagster heeft zij voorafgaand aan het op 25 juli 2015 door de gerechtsdeurwaarder gelegde bankbeslag aan de gerechtsdeurwaarders in het kader van het treffen van een betalingsregeling opgave gedaan van haar inkomsten en uitgaven en hiervoor de nodige stukken verstrekt, waaronder bankafschriften. Op grond hiervan konden de gerechtsdeurwaarders weten dat ten aanzien van de bewuste bankrekening de uitkering van klaagster de enige bron van inkomsten was. De gerechtsdeurwaarders hebben de door klaagster bedoelde stukken ontvangen; tevens maken zij deel uit van het dossier waarover de kamer beschikt.

8.3 Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting acht de kamer het aannemelijk dat de gerechtsdeurwaarders konden weten dat het inkomen van klaagster slechts bestond uit een uitkering en dat deze op de beslagen bankrekening van klaagster werd gestort. Het tijdstip waarop het beslag is gelegd, namelijk 1 dag nadat de uitkering werd overgemaakt draagt hieraan bij. Klaagster heeft ter zitting aanvullende stukken overgelegd waaruit dit blijkt. Bij brief van 30 juli 2015 heeft de schuldhulpverlener van klaagster de gerechtsdeurwaarders op de hoogte gesteld dat het inkomen van klaagster slechts bestond uit een bijstandsuitkering waarop al beslag lag. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden hadden de gerechtsdeurwaarders wel  tot toepassing van de beslagvrije voet moeten overgaan. Er was geen aanleiding om te veronderstellen dat de beslagen bankrekening door andere inkomsten dan de uitkering van klaagster werd gevoed of dat er nog andere inkomsten zouden zijn. Door in dit geval niet onverwijld over te gaan tot toepassing van de beslagvrije voet, nadat klaagster hen daartoe had verzocht en de benodigde gegevens had verstrekt, hebben de gerechtsdeurwaarders naar het oordeel van de kamer tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

8.4 Een en ander klemt des te meer, nu uit de stukken blijkt dat het bankbeslag doel trof voor een bedrag vrijwel gelijk aan de beslagvrije voet die voor klaagster gold, zodat te verwachten was dat klaagster door het bankbeslag in ernstige financiële problemen zou geraken en niet meer in haar primaire levensbehoeften zou kunnen voorzien, terwijl het, gezien het moment van beslaglegging, direct na storting van de uitkering, bovendien nog een maand zou duren alvorens zij opnieuw haar uitkering zou ontvangen.

  1. Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

–      verklaart het verzet gegrond wat betreft het niet toepassen van een beslagvrije voet;

–      legt de gerechtsdeurwaarders de maatregel van berisping op;

–      verklaart het verzet voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mr. S.P. Pompe, voorzitter, en mr. A.E. de Vos en M. Colijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Bron: rechtspraak.nl en tuchtrecht.nl