Wet Maatschappelijke ondersteuning (Wmo)
Er zijn tachtig procent meer rechtszaken over de Wmo in de eerste helft van 2015
Den Haag , 15-7-2015
In de eerste helft van dit jaar is het aantal rechtszaken over de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) aanzienlijk gestegen. Sedert het invoeren van de nieuwe Wmo 2015 per één 1 januari 2015 hebben al duizend mensen de stap naar de rechter gemaakt vanwege een conflict met de gemeente over de vergoeding voor voorzieningen, bijvoorbeeld zoals huishoudelijke hulp. In de jaren tot 2015 waren er ongeveer 550 rechtszaken per half jaar. Voor 2015 betekent dit dus een toename van ongeveer 80 procent in Wmo procedures.
De Wmo 2015 gaat over de noodzakelijke ondersteuning die sommige mensen nodig hebben om zelfstandig te kunnen wonen en om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijke en sociale leven. De gemeente heeft op grond van de Wmo een belangrijke rol. De gemeente dient haar inwoners te helpen met bijvoorbeeld aanpassingen aan hun woning, het aanschaffen van een scootmobiel of met collectief taxivervoer voor gehandicapten. De vergoeding voor huishoudelijke hulp aan mensen die niet zelf thuis kunnen schoonmaken, valt ook onder de Wmo. Hierover is veel discussie omdat de gemeenten aanzienlijk dienen te bezuinigen en daarom minder huishoudelijke zorg betalen. De gemeente is verplicht om hierover vooraf te overleggen met de bewoners, wat niet alle gemeenten doen. Hierdoor wordt er vaak geprocedeerd over hoe ver de gemeenten mogen gaan.
Op 16 juli 2015 hebben bij de rechtbank Noord-Nederland vier bodemzaken gediend over huishoudelijke hulp volgens de Wmo. Omdat er een aantal principiële vragen door de rechtbank worden behandeld, is er sprake van een zogenaamde themazitting. Het gaat er onder meer over of de oude of de nieuwe Wmo van toepassing is. En wanneer is er sprake van overgangsrecht. En is de huishoudelijke hulp onder de nieuwe Wmo de verantwoordelijkheid van de gemeenten ?
De rechtszaken over de vergoeding van huishoudelijke hulp hebben nog geen duidelijkheid gegeven
Den Haag , 19-3-2015
Is het onder de huidige Wmo zo dat gemeenten de financiële vergoeding voor huishoudelijke ondersteuning aan haar hulpbehoevende inwoners zomaar mag intrekken of kan beperken? Een week geleden waren over dit onderwerp vier procedures tegen de gemeenten Montferland en Utrecht aanhangig gemaakt. Hier was veel aandacht voor in de pers. Ten gevolge van de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) hebben degemeenten veel vrijheid bij de invulling van hun zorgplicht, dit terwijl de gemeenten tegelijk aanzienlijk moeten bezuinigen van de centrale overheid. Hierom is alle aandacht gevestigd op de grenzen die op dit punt aan de gemeenten door de rechtbank wordt gesteld. Tot op heden is er echter nog geen jurisprudentie die duidelijkheid verschaft over hoever gemeenten daarin mogen gaan. Deze rechtspraak moet zich uitkristalliseren in de komende gerechtelijke procedures over de Wmo 2015.
Gemeenten zijn verplicht om op grond van de Wmo voorzieningen te treffen of vergoedingen te betalen waarmee mensen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen en deel kunnen nemen aan het maatschappelijke leven. Met ingang van één 1 januari 2015 is de nieuwe Wmo 2015 van kracht geworden. De Wmo 2015 geeft de gemeenten meer taken dan voordien, maar inwoners krijgen ook meer eigen verantwoordelijkheid in de Wmo 2015. De inwoners moeten vaker dan voorheen zoveel mogelijk een beroep doen op het eigen sociale netwerk en de bestaande algemeen toegankelijke voorzieningen. Indien dit niet mogelijk blijkt, dan pas mogen de inwoners hulp vragen aan de gemeente. De gemeente is dan verplicht om met haar bewoners in gesprek gaan om te bespreken wat de mensen zelf kunnen doen en waarbij de bewoners echt gemeentelijke ondersteuning nodig hebben. De gemeenten kijken hier streng naar, dit vanwege het feit dat de gemeenten vanuit de centrale overheid is opgedragen om stevig te bezuinigen. Helaas valt er weinig te bezuinigen op noodzakelijke voorzieningen zoals rolstoelen of noodzakelijke aanpassingen bij de inwoners thuis. Hierdoor willen de gemeenten vooral bezuinigen op huishoudelijke hulp.
De Raad voor de Rechtspraak te Den Haag, die standaard om advies wordt gevraagd over wetsvoorstellen met gevolgen voor de rechtspraak, heeft al een waarschuwing afgegeven dat een grote beleidsvrijheid bij de gemeenten in de Wmo 2015 zal leiden tot rechtsongelijkheid en verminderde rechtsbescherming voor de zorgbehoeftige inwoners. De Raad voor de Rechtspraak gaf aan een toename van het aantal rechtszaken te verwachten. De grote rol die de Wmo 2015 toekent aan familieleden, vrienden en buren wordt, zal hiervoor aanleiding kunnen zijn. Indien deze mensen zich niet kunnen of willen inzetten, dan heeft de hulpbehoevende bewoner juridisch gezien geen mogelijkheden. Wettelijk zijn immers alleen echtgenoten verplicht elkaar te helpen.
Die rechtszaken waarin tot op heden (maart 2015) uitspraken zijn gedaan, hebben aan het licht gebracht dat iedere gemeente de zorgplicht op de eigen manier invult. De gemeente Utrecht stelt bijvoorbeeld dat zij achtenzeventig uur huishoudelijke hulp per jaar vergoedt aan mensen die niet zelf hun huis kunnen schoonmaken en daarbij geen beroep kunnen doen op hun sociale netwerk. Per saldo betekent dit anderhalf uur hulp per week, zonodig aangevuld met maatwerkmodules. Er waren twee bewoners die tot en met 2014 nog een persoonsgebonden budget kregen van respectievelijk vijfeneenhalf en drie uur hulp per week. Met ingang van 2015 kregen deze mensen opeens nog maar anderhalf uur vergoed. Hierdoor gingen zij in beroep. De Rechtbank Midden-Nederland was van oordeel dat de gemeente Utrecht ‘in redelijkheid dit beleid mocht vaststellen’, dit na overleg met de uitvoerende instanties. De gemeente dient hierbij wel gedegen na te gaan of de aanvragers op grond van hun bijzondere persoonlijke omstandigheden aanspraak kunnen maken op meer hulp per week.
De gemeente Montferland verloor begin maart 2015 week twee Wmo-zaken bij de Rechtbank Midden-Nederland. De gemeente Montferland had de beslissing genomen dat drie uur huishoudelijke hulp per week als een ‘algemeen gebruikelijke voorziening’ dient te worden beschouwd, waarbij veel mensen dan zelf de portemonnee moeten trekken. Daar wilde de gemeente dus niet voor opdraaien. Twee bewoners van Montferland stapten naar de rechter omdat ze tot 2015 tweeënhalf en drie uur hulp per week kregen, maar na 1 januari 2015 niets meer. De voorzieningenrechter van de Rechtbank vond deze beslissing van de gemeente niet juist. Een algemeen gebruikelijke voorziening dient ook voor mensen met een minimuminkomen betaalbaar zijn, wat in deze situaties niet het geval was. Voor de zelfredzaamheid van de mensen is een schoon huis van groot belang voor de zelfredzaamheid, aldus de rechtbank. Er bestaat een risico van vervuiling en aantasting van de gezondheid, wanneer dit niet zo is.
Het is de verwachting dat er de komende tijd veel procedures over de Wmo 2015 aanhangig zullen worden gemaakt. Tot aan maart 2015 gaat het voornamelijk om voorlopige voorzieningen (bestuursrechtelijke kort gedingen), opgestart door bewoners die acuut hervatting van de huishoudelijke hulp nodig hebben. De komende tijd worden er meer bodemprocedures verwacht, in welke rechtszaken duidelijk moet worden hoe de nieuwe terminologie uit de Wmo 2015 dient te worden uitgelegd en welke grenzen de gemeenten in acht moeten nemen bij de invulling van de gemeentelijke verantwoordelijkheid.
Er is tot op heden (maart 2015) nog geen rode draad af te leiden uit de procedures. Belanghebbenden lezen in de uitspraken van de afgelopen weken een bevestiging van eerdere procedures, bijvoorbeeld tegen de gemeente Dantumadeel. Deze gemeente had de huishoudelijke hulp aan een echtpaar stopgezet zonder dat de gemeente vooraf een onderzoek had ingesteld naar hun persoonlijke omstandigheden. De cases die aan de rechters worden voorgelegd verschillen juridisch en inhoudelijk veel van elkaar, dit komt door de gemeentelijke beleidsvrijheid. Elke gemeente gaat daar weer anders mee om. De rechtbank bekijkt per zaak als eerste of de gemeente haar zorgplicht op de goede wijze heeft omgezet in een verordening. Daarna wordt beoordeeld of er naar aanleiding van deze verordening juist is omgegaan met het individuele belang van de bewoner. Hierdoor gaat het steeds om van elkaar afwijkende uitspraken, welke niet goed met elkaar zijn te vergelijken. Het is pas mogelijk om meer algemene conclusies te trekken zodra de Centrale Raad van Beroep (de hoger beroepsinstantie) een aantal uitspraken heeft gedaan.
Bron: Rechtspraak.nl